Het brede Hardangerfjord met fruitbomen op de oevers wordt door Noren gezien als het summum van Noorwegen. Tijdens een verblijf in de artist-in-residence Kunstnarhuset Messen in Ålvik traden Sjaak Langenberg & Rosé de Beer in een traditie van kunstenaars die een rol speelden in de beeldvorming van de streek. Ze ontwikkelden voorstellen voor interventies in de openbare ruimte. Van alle voorstellen zijn ansichtkaarten gemaakt die in de Hardanger regio zijn verspreid. Een jaar later keerden Langenberg en de Beer terug naar Ålvik om een aantal voorstellen verder uit te werken. Onderstaande tekst werd gepubliceerd in BK-Informatie in 2011.
'Velkomen kunstnar! De gemeente Kvam ligt prachtig aan het Hardangerfjord. Er wonen hier veel kunstenaars, maar we willen er nog meer!'
Met een opvallende oproep in BK-informatie lokte de gemeente Kvam in het najaar van 2007 Nederlandse kunstenaars naar Noorwegen om zich te vestigen aan het Hardangerfjord. In een geheel verzorgd Kvammalokk-weekend werden de uitverkoren kunstenaars in de watten gelegd met boottochten over het fjord en culturele uitstapjes. Directe aanleiding voor deze opmerkelijke actie was de dreigende sluiting van een grote fabriek in het dorp Ålvik. Veel van de 600 inwoners van dat dorp werkten in de fabriek. De voorzieningen in het dorp stonden onder druk. Gebouwen zouden leeg komen te staan. Kvam wilde met deze 'culturele revolutie' het tij keren. De stunt slaagde wonderwel. Meerdere kunstenaars emigreerden na het troetelweekend naar Noorwegen.
Ondanks dat de fabriek zijn deuren uiteindelijk niet sloot, vonden de emigranten hun weg aan het fjord met een Noorse do it yourself mentaliteit. Een geboortegolf volgde, tot tevredenheid van de gemeente die daarmee haar 'geheime' agenda realiseerde, want het stijgende inwoneraantal bracht geld in het laatje uit Oslo. En in het voormalige hoofdkantoor van de fabriek dat wel leeg kwam te staan werd de artist in residence Kunstnarhuset Messen gesticht.
Dit Noorse sprookje lijkt in tijden van grootscheepse bezuinigingen ondenkbaar. Toch werden ook wij met open armen ontvangen toen we dit voorjaar tweeënhalve maand onze intrek namen in Messen. Terwijl de berichten uit Nederland steeds somberder werden en er gedemonstreerd werd tegen het cultureel afbraakbeleid vielen wij van de ene verbazing in de andere over de hartelijkheid waarmee de kleine gemeenschappen aan het Hardangerfjord kunstenaars tegemoet treden. Nog bijzonderder was dat de complimenten niet kwamen van lokale cultuurminnaars, maar van boeren, burgers en fabrieksarbeiders. "Fantastisch dat hier kunstenaars naar toe komen!" riep de verhuurder van een boothuisje. "You artists give so much back to society," zei een fabrieksarbeider tegen schilder Paul Dikker die tegelijkertijd met ons in Messen zat. De man vond dat Dikker wel een staatsstipendium verdiende na zoveel jaar noeste arbeid.
Even overwogen we cultureel asiel aan te vragen.
Voordat iedereen nu zijn koffers gaat pakken is enige nuancering op zijn plaats. Vlak na aankomst waren we niet zo positief gestemd over ons tijdelijke verblijf. We hadden heel bewust gekozen voor deze 'afgelegen' plek in plaats van een populaire residency in één de grote wereldsteden waar alle kunstenaars op een kluitje zitten. Maar nu we daadwerkelijk in Ålvik waren, voelde de stilte eerder beklemmend dan weldadig. Ons werk functioneert prima off the road, op plekken waar het niet gebeurt. Tegelijkertijd drijft het op interactie en communicatie. Met wie moesten we hier communiceren? We zagen meer egels dan inwoners. Bovendien regende het de eerste maand vrijwel non-stop en stemde de rook uit de fabriekspijpen ons ook niet echt vrolijk.
De ommekeer kwam nadat we werden uitgenodigd om deel te nemen aan GREP Vandring på Fykse, een eendaagse kunstmanifestatie in het Fyksesund Landschapspark aan een zijarm van het Hardangerfjord. We vonden er prachtige groene stenen op een hoop langs de kant van de weg. Het bleek om restafval te gaan van de fabriek in Ålvik waar ferro-legeringen worden gemaakt. Om de bedrieglijke schoonheid van het afval in het landschapspark op scherp te stellen, boden we de industriële souvenirs te koop aan onder de naam Ålvik Rock (vrij naar de naam van een jaarlijkse heavy metal festival in Ålvik). We plaatsten een salontafeltje met de 'edelstenen' bovenop de hoop stenen aan de kant van de weg. Aan de bezoekers van de manifestatie lieten we de keus: ze konden een stevige prijs betalen voor de stenen of er één gratis oprapen uit de hoop. Zoals een designer die de sporen van het productieproces bewust zichtbaar laat in het eindproduct of een goochelaar die zijn truc verraadt en er toch mee weg komt, ondermijnden wij onze eigen tourist trap.
De stenen werden veelvuldig gefotografeerd of stiekem van de hoop geraapt als we even niet opletten (er werd er één verkocht voor 215 NOK), maar bovenal werden ze voor het eerst echt bekeken.
Door onze deelname aan de manifestatie zaten we binnen twee weken na aankomst tussen de Noren en leerden we veel mensen aan het fjord kennen. Het was de ideale introductie. We zaten niet meer op een kunstenaarseilandje in Ålvik, maar voelden ons opgenomen in een netwerk dat zich uitstrekte over een groot deel van het fjord. Én we traden in een traditie van kunstenaars die een rol speelden in de beeldvorming van de streek.
Het brede Hardangerfjord met de fruitbomen op de oevers wordt door Noren gezien als het summum van Noorwegen. In haar thesis Can art influence political policy on the environment? (2011) schrijft Stephanie Haas, studente aan de Universiteit van Oslo:
'Norwegians are all aware of Hardangerfjord and associate it with natural beauty. Advertisers have used Norwegians' positive emotional associations with Hardangerfjord to sell apple juice and other fruit products.'
Haar conclusie luidt dat vooral het schilderij Brudeferden i Hardanger (bruidsprocessie in Hardanger) van Adolph Tidemand en Hans Gude uit 1848 de nationale trots heeft aangewakkerd. Doordat kunstenaars betrokken raakten bij de ontwikkeling van de nationale identiteit na 400 jaar Deense bezetting, werd kunst een positief geladen begrip waar tot op de dag van vandaag de vruchten van worden geplukt.
Met de Noorse trots werden we geconfronteerd op de nationale feestdag ter ere van de grondwet. In Øystese keken we onze ogen uit naar de massaal in klederdracht gehulde Noren die bij een benzinepomp schuilden voor de regen onder het genot van een broodje warme worst. Een optocht liep bij gebrek aan voldoende straatlengte twee keer voorbij.
Vanuit Nederlands perspectief is klederdracht een uitstervende folklore. In Noorwegen is het cool om een bunad te dragen. De prijzige kleding wordt steeds vaker gedragen bij allerlei festiviteiten. Het tijdschrift Bunad dat iedere maand verschijnt, is een glossy magazine met modellen die appelleren aan de belevingswereld van jongeren.
In Øystese dat zo'n 1.700 inwoners telt is het Kabuso Museum gevestigd. Wie na de beschrijving van de jaarlijkse parade in dit dorp denkt dat het een stoffig lokaal museum is, heeft het grondig mis. Damien Hirst en Matthew Barney exposeerden er. De wereld van de hoge kunst en plaatselijke ambacht vermengen zich moeiteloos in Noorwegen. De Norsk kulturråd noemt kunst en ambacht in een adem. In vergelijking met de hokjes die we in Nederland hanteren voelde dat als een enorme bevrijding.
Op het popfestival Bygdalarm in Øystese zagen we een mix van hedendaagse muziek en folklore. Het festivalterrein was afgezet met op traditionele wijze gedroogd gras. Het affiche verwees naar bunad-patronen. En de bands gingen naar huis met gerookte ham. Trendy jongeren gaven zich binnen een uur over aan een collectieve vrolijke dronkenschap.
Er is altijd een spanningsveld geweest tussen de schoonheid van de Hardanger regio en de noodzaak tot economische ontwikkeling. De zware industrie in sommige dorpen, de watervallen die worden geëxploiteerd en de controverse over nieuwe elektriciteitsmasten waar de lokale krant wekelijks over berichtte, relativeren het Noorse sprookje. Ook het toerisme eist zijn tol.
We ontwikkelden voorstellen die reageren op tradities en toerisme aan het fjord. Naarmate het toeristenseizoen vorderde raakten de smalle wegen verstopt met campers. We begonnen ons (net als de Noren) te irriteren aan deze witte schimmel, aan toeristen die hun mobiele huis volstopten met eten uit eigen land en bivakkeerden op gratis staanplaatsen.
Het spanningsveld culmineerde in het ontwerp voor een sculptuur van een op stenen geplaatste camper met grasdak, een camper als stabbur, de traditionele Noorse voedselschuur. Vanuit de sculptuur zouden lokale producten verkocht kunnen worden als statement tegen de parasitaire houding van de campertoeristen. Tegelijkertijd zou het tot een toeristenattractie kunnen uitgroeien, omdat elke campertoerist zichzelf natuurlijk op de foto zou willen zetten voor deze sculptuur.
De realisatie van dit ontwerp bracht ons opnieuw in contact met bijzondere streekbewoners: een naar Noorwegen geëmigreerde Deense aannemer die tijdens een zakelijke afspraak vroeg of we eerst zin hadden om met hem in het fjord te gaan zwemmen en Lars, de goedlachse kultursjef van de gemeente Kvam die voordat hij in deze functie trad televisieproducent was van Hotel Caesar, de GTST van Noorwegen. We bleven ons verbazen over de hartelijkheid en openheid.
Het Noorse sprookje werd ruw verstoord door de bomaanslagen in Oslo en het bloedbad dat Breivik op Utøya aanrichtte. De Noren waren in shock, maar vastberaden om hun levenshouding niet te veranderen. De landelijke minuut stilte in Ålvik ging op in de stilte die er altijd heerst.
De aanslag stond lijnrecht tegenover de gemeenschapszin die wij leerden kennen tijdens ons verblijf, een gemeenschapszin die ook de ontvankelijkheid voor kunst en kunstenaars verklaart. Noorwegen is een groot land met weinig inwoners. Als je wil overleven aan een fjord ben je op elkaar aangewezen. Het is enorm contraproductief als je tegen een kunstenaar zegt dat zijn bijdrage er niet toe doet. Je kunt het je gewoonweg niet veroorloven, hoe gek dat misschien ook klinkt in onze Nederlandse oren die constant worden overspoeld met klaagzang en cynisme. We leven in een maatschappij waar we elkaar niet meer nodig lijken te hebben, laat staan dat je kunstenaars nodig hebt.
Het wordt tijd dat we weer in sprookjes gaan geloven.